R.K.-kerk Sint Franciscus Xaverius, 'De Krijtberg' (1881)

In 1654 kocht de jezuïet-missionaris pater Petrus Laurentius drie huizen aan het Singel 446-448. Het grootste pand, 'De Crytbergh' genaamd, diende als huiskerk voor de Amsterdamse gelovigen die zich hadden geschaard onder het patronaat van Sint Franciscus Xaverius. De twee huizen ernaast waren bedoeld om in geval van onraad te kunnen vluchten, het belijden van de katholieke godsdienst werd sinds de Alteratie immers slechts bij oogluiking toegestaan. De kerkgemeente groeide zo snel dat in 1677 een nieuwe, ruimere galerijkerk werd opgetrokken. In 1835 werd het kerkgebouw weer vergroot en daarbij werden het oorspronkelijke huis De Crytbergh en het aangrenzende koetshuis gesloopt. De hoogte en breedte van deze kerk zijn nog steeds af te lezen aan de pastorie die in datzelfde jaar voor de kerk aan het Singel verrees (Singel 448).

Na het herstel van de bisschoppelijk hiërarchie in 1853 ontstond een ware bouwgolf van katholieke kerken; door het hele land werden de 'schuilkerken' ingeruild voor gebouwde manifestaties van de herwonnen katholieke vrijheid. In 1879 begon de nog steeds groeiende geloofsgemeente met het uitwerken van nieuwbouwplannen. Van 1881 tot in 1883 verrees de nog bestaande monumentale stadskerk naar ontwerp van de architect Alfred Tepe (1840-1920). Deze Nieuwe Krijtberg besloeg de percelen Singel 442, 444 en 446. Het bouwterrein telde 16,8 meter aan het Singel, verbreedde naar achteren tot ongeveer 25 meter en was 52 meter diep. De bouwmeester genoot zijn opleiding aan de Bau-Akademie te Berlijn en werkte van 1865 tot 1867 op het bureau van Vincent Statz te Keulen. Tepe was betrokken bij de restauratie en voltooiing van de Dom. De daar opgedane ervaring oefende een grote invloed uit op zijn Nederlandse werk. Van 1872 tot 1884 ontwierp hij ongeveer zeventig kerken, vrijwel allemaal in het aartsbisdom Utrecht, die vooral zijn geïnspireerd op de vijftiende-eeuwse Noord-Nederlandse en Rijnlandse baksteengotiek (neogotiek).

Tepe hoorde tot een groep katholieke architecten, handwerkslieden en geestelijken die zich hadden verenigd in het Sint Bernulphusgilde. Deze broederschap bestudeerde de tradities van de kerkelijke kunst en droegen die uit in hun eigen werk. Door de samenwerking van de verschillende disciplines ontstond een waar Gesamtkunstwerk waarin exterieur en interieur doordesemd zijn van de 'ware beginselen der kerkelijke kunst'.

Twee ranke, vijftig meter hoge traptorens begrenzen de symmetrische voorgevel. De kerk is toegankelijk via vier hoge spitsboogportalen waarin zich de deur bevindt met daarboven een spitsboogvenster. De twee middeningangen leiden naar het zo breed mogelijk gemaakte middenschip. De zijdeuren geven toegang tot de smalle zijbeuken die net breed genoeg zijn voor de processies. De uit gladde, machinale baksteen opgetrokken gevel wordt verlevendigd en opengewerkt door traceringen, balustrades, driepassen, spitsboogfriezen, wimbergen, nissen, pinakels en balustraden. De middenbeuk steekt hoog boven de aangrenzende bebouwing uit om zoveel mogelijk licht te kunnen binnenhalen. De traptorens geven ook toegang tot de galerijen waar extra zitplaatsen waren ontworpen.

Lang dreigde De Krijtberg het slachtoffer te worden van de naoorlogse ontkerkelijking. In 1968 stelde een bisschoppelijke werkgroep voor om de kerk, net als onder andere De Duif, af te stoten. Dankzij het volhardingsvermogen van vele 'vrienden en vriendinnen' van allerlei gezindte kon sloop worden voorkomen. Daarmee bleef een gaaf en - voor Nederlandse begrippen zeldzaam - oorspronkelijk neogotisch Gesamtkunstwerk bewaard.

Bron: bureau Monumenten & Archeologie, gemeente Amsterdam