Bethanienklooster,
Klooster van Sinte Maria Magdalena van Bethanien

Op de oudste kaart van Amsterdam uit 1545 zien wij aan de oostzijde van de stad, direct achter de stadsmuur langs de Kloveniersburgwal, een rij kloostercomplexen gewoonlijk bestaande uit vier vleugels rondom een als tuin aangelegde binnenplaats. Eén daarvan heette ‘Sinte Maria Magdalena van Bethaniën’. Van oorsprong was het gebouw bestemd voor vrouwen die boete wilden doen voor een losbandig leven, maar die ‘bekeerde susteren’ maakten al spoedig plaats voor aanzienlijke dames. Het kapittel van de Haagse Hofkapel verleende het Amsterdamse klooster in 1462 het recht om een eigen kapel te bouwen bediend door een eigen rector of kapelaan, met een eigen kerkhof. Dat het Bethaniënklooster aanzien genoot in de stad, blijkt uit de taak om koeien te mesten voor de schuttersmaaltijden. De naam Koestraat herinnert er nog aan. Het stadsbestuur had omstreeks 1500 bouwgrond nodig, en het Bethaniënklooster had geldgebrek; over het kloosterterrein werden de Bethaniënstraat en de Koestraat aangelegd. Ook aan de oostzijde kwamen huurwoningen. In 1578 werden alle kloosters opgeheven en verkaveld.

Bethaniënklooster in 1544 te Amsterdam

Bethaniënklooster in 1544 te Amsterdam


Het belangrijkste deel van het klooster was de kapel of kerk aan de Koestraat. In het schip werd in 1594 de Latijnse School gevestigd. Vanouds is dit een kerkelijke school geweest, waar jongens voor de koordienst werden opgeleid. In een privilege van 1342 werd de school reeds genoemd. Toen na 1408 bij de bouw van de Nieuwe Kerk de stad in twee parochies werd verdeeld kwam er een tweede school bij. De school aan de Oude Zijde van de stad was gevestigd in de Koestraat en die van de Nieuwe Zijde in de Gravenstraat. In 1666 werd de school uit de Gravenstraat overgebracht naar het leeggekomen Aalmoezeniersweeshuis op het grondgebied van het Clarissenklooster aan het Singel, tussen Heiligeweg en Kalverstraat. In 1678 werd de Latijnse School samengevoegd zodat er een grote instelling ontstond. In 1847 kreeg de instelling de status van gymnasium. In 1885 verhuisde het gymnasium naar het nieuwe monumentale schoolgebouw aan de Weteringschans, het huidige Barlaeusgymnasium.

Alleen de noordvleugel van het Bethaniënklooster langs de Barndesteeg is blijven staan. Dat gebouw heeft verschillende bestemmingen gehad, omstreeks 1970 was er onder meer een timmerfabriek gevestigd, totdat het wegens bouwvalligheid moest worden ontruimd. De gemeente kocht het historisch belangrijke restant van het verder verdwenen klooster, in afwachting van een restauratieinitiatief. Dat kwam van de voor dit doel opgerichte Stichting Bethaniënklooster, die inmiddels is gefuseerd met de Stichting Jan Pietersz. Huis II, voor de huisvesting van jonge musici. Van 1986 tot 1989 werd er gewerkt aan de restauratie van het klooster. In de nok kwamen tien kamers voor studenten van het Sweelinck Conservatorium, het huidige Conservatorium van Amsterdam. Het middengedeelte, oorspronkelijk de eetzaal, samengevoegd met de daarboven gelegen slaapzaal van de nonnen werd de huidige concertzaal. Het daaronder gelegen souterrain heeft grotendeels zijn 15e eeuwse gedaante met kruisgewelven behouden. In 1700 werd de vloer met balklaag van de slaapzaal grotendeels weggesloopt om een hoge kerkruimte te formeren.