Opgraving in de Konijnenstraat

In juni 2003 kwam vanwege sloop en nieuwbouw het terrein aan de Konijnstraat 3 tot 21 vrij voor een kort archeologisch onderzoek. De Konijnenstraat ligt middenin de Jordaan tussen de Elandsstraat en de Lauriergracht. Dit gebied werd in het begin van de zeventiende eeuw bij de stad getrokken. De opgraving was bedoeld om informatie te winnen over de eerste huizenbouw in deze zeventiende-eeuwse stadswijk maar vooral ook over de situatie en de activiteiten ter plekke voor de aanleg van de Jordaan.

Omstreeks 1612 startte de Derde Uitleg en werd de stad vanaf de Herengracht in westelijke richting uitgebreid. Tussen de Prinsengracht en de Lijnbaangracht werd een nieuwe stadswijk aangelegd, de Jordaan. Hier was toen een poldergebied dat bestond uit langgerekte stroken weidegrond en bouwland die door sloten van elkaar waren gescheiden. Deze stroken land werden velden of weren genoemd en waren eigendom van rijke families of instellingen in de stad. De latere grachten en straten van de Jordaan volgen dit verkavelingspatroon. Uit historische stadsplattegronden valt op te maken dat het opgravingsterrein ter hoogte lag van zo’n veld, het Margrietenpad geheten. Het was eigendom van het Sint Margarethaklooster en werd aan de noordzijde begrensd door de Gasthuis- of Sint Pieterssloot en aan de zuidzijde door de Sint Margrietensloot.

Midden in het opgravingsterrein, ter hoogte van de Konijnenstraat 11 en 13 en halverwege de Elandsstraat en de Lauriergracht, werd een sloot aangetroffen. Uitgaande van de historische kaarten was dit de Gasthuissloot die de noordgrens van het Margrietenpad markeerde. Op de bodem van de sloot bevond zich vondstmateriaal uit het einde van de zestiende eeuw. De perceelscheiding bleek met zand en een pakket biezen en rijshout te zijn gedempt, vermoedelijk ten behoeve van de herinrichting van het gebied tijdens de stadsuitbreiding van 1612. Na de demping van de Gasthuissloot werd het terrein opgehoogd en bebouwd. Ook werd een steeg, de Koorndragersgang, aangelegd.

In de sloot bevonden zich ook enkele hoornpitten van geiten en een stierenschedel met slachtsporen. Aan de zuidzijde van de sloot lag tegen de beschoeiing een omvangrijk pakket leerafval. Deze overblijfselen houden verband met de ambachtelijke activiteiten in dit gebied. Dit deel van de Jordaan stond bekend als vestigingsplek van leerbewerkers en huidhandelaren. Behalve Konijnenstraat herinneren hier nog verschillende andere straatnamen aan, zoals Hazen-, Beren-, Wolven- en Huidenstraat. Opvallend genoeg dateerden de enige archeologische sporen van leerverwerking uit de prestedelijke fase en ontbraken zeventiende en achttiende-eeuwse leervondsten.

Achter de huizen die na 1612 waren gebouwd hebben de archeologen in totaal 6 beerputten aangetroffen. De meeste afvalputten dateerden uit de beginfase van de bewoning (1615-1640). Uit het vondstmateriaal bleek dat de eerste bewoners van de Konijnenstraat een redelijke welstand genoten. Deze vroege vondsten wezen niet op het latere volkse karakter waarmee de buurt bekend zou raken. Bij een aantal huizen ontbrak een beerput. Mogelijk maakten deze bewoners gebruik van de twee beerputten achter Konijnenstraat 7. Deze putten stonden met drie waterkelders in een eenvoudig houten gebouwtje langs de Koorndragersgang. Het geheel vormde een collectieve sanitaire voorziening die via de steeg was te bereiken, een zeldzaam verschijnsel in Amsterdam, dat bij opgravingen niet vaak is aangetroffen.

Bron: bureau Monumenten & Archeologie, Amsterdam